Grondslagen
In dit hoofdstuk staan de financiële uitgangspunten die zijn gebruikt bij de totstandkoming van de ramingen in de financiële begroting.
Waar ramingen worden verhoogd wegens inflatie gebeurt dit deels op basis van de Kadernota 2020 en deels op basis van de meicirculaire 2019. Voor het jaar 2020 is het uitgangspunt de Kadernota, met 3,2% voor de lonen en 1,5% voor de prijsstijgingen. Voor de periode 2021 - 2023 zijn de inflatiepercentages uit de meicirculaire 2019 het uitgangspunt.
Voor de berekening van de financieringslasten in 2020 wordt uitgegaan van:
- de door de budgethouders aangegeven uitputtingsritmes voor kredieten, reserves en voorzieningen;
- (vastgestelde) grondexploitaties die gefinancierd worden afhankelijk van de mogelijkheid/wenselijkheid tot het fixeren van het renterisico in de respectievelijke projecten en/of afhankelijk van het specifieke cashflowverloop;
- rekenrente aan te trekken kort geld van 0,10% in 2020 oplopend tot 2,25% in 2023;
- rekenrente aan te trekken lang geld van 0,50% in 2020 oplopend tot 1,00% in 2023;
- een omslagrente van 2,75%;
- rekenrente grondexploitaties 3%;
- het ten laste brengen van de rente 'tijdens de bouw' aan het krediet;
- concerninvesteringsplan 2020-2023 dat is opgenomen als bijlage bij deze programmabegroting;
- geraamde dotaties en onttrekkingen aan de reserves en voorzieningen die met deze programmabegroting worden vastgesteld, waarbij het kapitaalbeslag als gevolg van de aanwending van reserves en voorzieningen en investeringen uit het concerninvesteringsplan wordt gefinancierd door middel van langlopende en kortlopende geldleningen.
De ramingen in deze financiële begroting zijn gebaseerd op de bedragen voor 2019 inclusief de 1e begrotingswijziging 2019. Deze bedragen zijn aangevuld met de financiële gevolgen van de ontwikkelingen na het vaststellen van die 1e begrotingswijziging. Zie daarvoor elders in het hoofdstuk Uiteenzetting van de financiële positie en toelichting.